vrijdag 29 juli 2011

Labuan, Sumbawa, Indonesië – 26 juli 2011 – Kidnapping Flor

‘s Morgens maken we voor ons vertrek nog een wandeling op Pulau Moyo met Freddy en Oman naar een grot. Het plafond van de grot krioelt van de vleermuizen. Miljoenen zijn er. Beneden in de grot vinden we een Python slang, die zo’n vleermuis ligt te verteren.  We zien ook een speciale vogel, de Megapode. Groter dan een kip die een burcht van een nest hebben (zo’n nest is een meter hoog en tot vier meter in doorsnede). Ze leggen vier gigantische eieren. Het vrouwtje valt flauw bij het bevallen van zo’n ei, waarna het mannetje snel het ei kan ingraven, zodat het vrouwtje haar ei nooit kan zien. Ziet ze haar ei wel, dan eet ze het op. Vreemde vogels, die Megapodes. En we zien ook de krokodillenboom, een boom die, zoals zijn naam laat vermoeden, gelijkt op een krokodil. Na de impressionante wandeling nemen we afscheid van het mooiste dorpje van Indonesië.

Onze voedselvoorraad is helemaal uitgeput. Geen groenten meer, de blikken zijn op, noch vis noch vlees. We slagen er ook maar niet in om een vis te vangen. Sinds Kupang hebben we constant gevist en niet één keer heeft er een vis in ons aas gebeten. De Indonesiërs zijn gedreven vissers en vissen wellicht iets te efficiënt de hele zee rond hun eilanden leeg.

DSC_2640We besluiten naar Labuan te gaan, een stadje vlakbij de hoofdstad van Sumbawa: Sumbawa Besar. Als we daar nog niet goed en wel geankerd zijn, worden we verwelkomd door Borix die naar ons komt in een kano. Hij spreekt wat Engels en kan ons rondleiden in Labuan en Sumbawa Besar. Nog voor ons anker goed gezet is, zit Flor al in zijn Kano en zijn ze weg naar de kant.

Een half uurtje later komen wij ook toe op het strandje. Borix neemt ons mee op sleeptouw door zijn stadje. We zijn hier weer dé attractie, iedereen roept ‘Hello Mister’ (ook tegen Haïke en de kinderen) terwijl we door de smalle stoffige straatjes lopen tussen de gammele woningen. We zijn de eerste boot die hier dit jaar stopt. Toeristen komen hier bijna nooit. Er loopt een sliert kinderen achter ons waar de rattenvanger van Hamelen jaloers op zou zijn geweest, en opvallend is hoe volwassen vrouwen allemaal verzot zijn op Flor. Ze komen hem aanraken, in zijn haar zitten, in zijn neus en wangen knijpen, ze zouden hem bijna opeten… De pret was voorbij toen hij plotseling ontvoerd werd door twee vrouwen terwijl wij in de winkel 100 liter water stonden te kopen. Ze waren weg met hem. Kidnapping op klaarlichte dag. Als grapje bedoeld, maar het was de druppel die de emmer bij ons manneke deed overlopen. Hij heeft zich van die twee vrouwen losgerukt en kwam overstuur aangelopen. Nu is hij het beu om als Robbie Williams in een meisjesschool behandeld te worden. Hij wijkt nu geen centimeter meer van m’n zij en wilt voortaan geen voet meer op een Indonesisch eiland zetten…

Het vergt dan ook wat overtuigingskracht om de kinderen ‘s anderendaags mee te krijgen naar de markt van Sumbawa Besar.  Eerst bezoeken we met Borix nog de lagere school van Labuan. We hebben daar met onze verschijning die hele school een half uur platgelegd. De directrice kon niet van Sepke blijven, Flor zat zowat verstopt in m’n rechter broekzak, Ward was bijzonder op z’n hoede voor grijpgrage meisjes en Haïke en ik stonden het allemaal geamuseerd te bekijken, terwijl alle schoolkinderen rond ons stonden te drummen. Borix lag wat verder plat van ‘t lachen. We vragen een wereldkaart om aan de kinderen te kunnen tonen waar België ligt en welke route we gevaren hebben, maar er is in de hele school geen wereldkaart noch atlas te vinden… We beslissen in Bali wereldkaarten te kopen en af te geven bij elk schooltje dat we nog zullen tegenkomen.

Volgende stop: een supermarkt in Sumbawa Besar! Voor het eerst sinds een maand zien we nog eens een supermarkt. Kraaknet, weinig volk. Voor ons zijn de prijzen goedkoop, voor de Indonesiërs wellicht vreselijk duur. We kunnen wat blikken inslaan, en de kinderen zijn blij dat we opnieuw chips, nootjes en snoep aan boord zullen hebben.

Daarna naar de grote markt. We kopen zakken vol groenten en fruit voor een appel en een ei. Het lijkt alsof we uitgehongerd waren. De Bemo (een taxibusje) die we voor ons afgehuurd hadden, kwam aardig van pas.  Ook omdat Sepke besliste om nog eens flauw te vallen op dat marktje.

‘s Middags trakteren we Borix op restaurant. Heerlijke mie en nasi goreng voor nog geen 2 euro per bord. Als ik bij het afscheid nemen Borix 200.000 Rupi (20 euro) geef om hem te bedanken om die twee halve dagen voor ons te zorgen, is hij door het dolle heen. Het is wellicht het dubbele van wat hij had verwacht. Schat van een vent. (noot voor de cruisers die onze blog lezen en hier nog zullen passeren, dit is zijn nummer: 081237269208 – warm aanbevolen: hij kan ook voor water en diesel zorgen, kan de was doen en kent overal de weg).

IMGP0879IMGP0880IMGP0905IMGP0908

dinsdag 26 juli 2011

Indonesië, 22 tot 26 juli 2011

Kilo, Sumbawa, Indonesië – 22 juli 2011 – vlechtjes

We laten het dorpje Sangeang  met zijn botenbouwers achter ons. Sepke laten we ook achter. Zij vaart vandaag mee met de Go Beyond. Die hebben een opstapper mee, Johanna, die Sepke voorgesteld heeft om haar haar in vlechtjes te leggen. Het zou minstens een halve dag duren, dus kon Sepke vandaag maar beter met hen meevaren.

De jongens zijn niet lang jaloers, als ze merken dat ze vandaag  iets meer mogen dan anders. Een videofilmpje kijken tijdens het varen, met een paar snoepen. Huiswerk moest vandaag ook niet. Ook voor hen was het een verwendagje.

Onderweg worden we gevangen in een labyrint van vissers met enorm lange netten. De netten hangen tussen twee, bijna niet zichtbare, boeien. Voor het net vaart dan de visser en zwaait met een lange stok en een vlag om aan te duiden waar zijn net ligt. Eerst wijken we helemaal uit naar bakboord, ronden de boei van de eerste visser, om dan uit te komen voor de netten van een tweede visser die ook met zijn stok staat te zwaaien. We wijken helemaal uit naar stuurboord nu, ronden het tweede boeitje, tot we een derde, vierde, vijfde en zesde visser op dezelfde manier ontmoeten. Na nummer zes kiezen we het ruime sop en blijven we weg van de kust. Genoeg gelaveerd tussen vissersnetten.

Voor zonsondergang vinden we na lang zoeken een ankerplek. De waypoints en de kaarten kloppen niet. We zien de gigantische vulkaan Gunung Tambora die 200 jaar geleden laatst explodeerde (ze was toen 4200 meter hoog, het dak vloog eraf en nu is ze nog maar 2850 meter hoog). Wellicht broebelt het hier nog onder het oppervlak en verschuiven de eilanden lichtjes, wat kan de miswijzing op onze kaarten kan verklaren.

We ankeren achter een paar lokale vissersboten. Net als we Sepke gaan ophalen op de Go Beyond, is Johanna klaar met het vlechtwerk. En Sepke is er blij mee, (gelukkig, na 8 uur vlechtwerk).

Ondertussen komen de kinderen van het dorp met kano’s naar onze boot geroeid. Allemaal geweldig vriendelijk, beleefd en leuk. We geven ze snoepjes en stiften, ze vinden het geweldig. Zelfs nadat één van kano’s omslaat, hebben ze nog allemaal hun stiften en snoepjes vast en gieren ze van de pret.

‘s Nachts worden we een paar keer gewekt door de moslimgezangen die door luidsprekers galmen.

Kananga en Satonda, Sumbawa, Indonesië – 23 en 24 juli 2011 – boe

Pulau Satonda is een klein eilandje dat nog geen 2 mijl van Sumbawa ligt. Het is natuurpark met een prachtig koraal. Ankeren is er minder evident, want het is er heel diep en aan lij. We beslissen dan maar om voor de nacht aan het vasteland te gaan ankeren, bij het dorpje Kananga, twee mijl verder.

De volgende ochtend gaan we het dorpje bezoeken. Heel vriendelijke mensen, alles is er netjes, we lopen door de straten, doen hier en daar een babbeltje terwijl er een horde kinderen enthousiast achter ons huppelt. Dit jaar zijn we de eerste boot die hier ankert. Het lijkt wel of we een circusattractie zijn. Ward wordt aangeklampt en platgeknepen door meisjes van zijn leeftijd, jongens nemen foto’s van Sepke en iedereen vindt Flor schattig. “Levellen” met mensen die je aanzien als een marsmannetje is moeilijk, een beetje frustrerend soms. Maar iedereen is lief en ze lachen zich te pletter met onze grapjes en reacties. Haïke bezorgt een schattig meisje bijna een trauma als ze plots “boe” tegen haar zegt. De andere kinderen liggen in een deuk.

De rest van de dag brengen we door aan het eilandje aan de overkant, het natuurpark Pulau Satonda. We maken ons vast aan de Go Beyond, die aan een boei hangen, en vormen zo een groot vlot en uitvalsbasis om te gaan snorkelen, wandelen, duiken, zwemmen, babbelen, eten, enz enz enz.

Weeral een fenomenale koraaltuin, met onwaarschijnlijke visjes. Je geraakt het nooit gewoon. Gelukkig.

‘s Avonds haken we ons los van de Go Beyond en gaan terug ankeren op ons geliefd plaatsje aan het vasteland. Dicht bij het strand op 8°08.390 S en 117°46.060 E. Net na een adembenemende zonsondergang ziet de schemerende lucht zwart van de ‘flying foxes’, grote vleermuizen, die van Satonda naar Kananga vliegen om er te gaan jagen.

Door de luidspreker schalt een biddend meisje, rond onze boot dobberen vier kano’s met vissers. Het lijkt constant of ze zwaaien, maar dat is hun manier van vissen: snel met hun arm de vislijn ophalen. Wij geraken het maar niet gewend, en telkens we ze zien, zwaaien we terug. In het dorp Kananga denken de vissers nu dat we gestoord zijn.

Pulau Moyo, Indonesië – 25 juli 2011 – de baai van extremen

We zijn twee jaar onderweg vandaag. Tijdens de voormiddag vieren we dat met zeilen en tijdens de namiddag met het ontdekken van een nieuwe magische baai.

We ankeren voor één van de tien hutjes van het kleine dorpje waar we de naam van vergeten zijn (pos: 8°16.445 S en 117°30.360 E). Er wonen 20 mensen. Het dorpje is één van de vijf dorpen op het eiland Moyo.

Het is wellicht het puurste dorpje waar we ooit voor geankerd zijn. Als we aan land gaan worden we onmiddellijk uitgenodigd door Oman, een 30 jaar oude man, om bij hem op bezoek te komen in zijn huis. Zijn huis is een paalwoning (zoals alle huizen hier), met een dunne vloer (ik had schrik erdoor te zakken) en een rieten dak. Hij woont er samen met zijn vrouw, zijn twee kinderen en zijn zus. Het is er primitief (geen elektriciteit noch water), maar mooi ingericht en kraaknet. Het zijn schatten van mensen en we doen ons best om ons zo verstaanbaar mogelijk te maken in het Indonesisch.

We zitten door onze voedselvoorraad heen en gelukkig kunnen we bij hen een paar ajuinen en een kip (Ayam) kopen. Hij verdwijnt even om de kip te halen en komt dan terug met de levende kip waarvan hij de poten voor me begint samen te binden. Ons woordenboekje komt geweldig van pas om hem uit te leggen dat we liever zouden hebben dat hij de kip voor ons slacht en pluimt. Weer schieten we allemaal geweldig in de lach.

Even later neemt hij me mee naar buiten en toont hij me de spartelende en doodbloedende kip met doorgesneden keel. Een beetje geduld voor het pluimen, legt hij me uit, en hij roept zijn vrouw, die we nadien een half uur niet meer zien. Nadat het gesprek met Oman, zijn zus en ons een half uur verder gesukkeld was, waren we blij zijn vrouw met een plastic zak de kamer binnen te zien komen. Erin zat onze kip. De kop hing er nog aan, doorgesneden keel, met poten, ingewanden en al. Maar er zat geen pluimpje meer aan.

Eenmaal terug op de boot was het tijd voor wat onderwijs. De biologieles voor de kinderen vandaag was de dissectie van de kip.

Nadien nemen we de dinghy een mijl verder naar het andere uiteinde van de baai. Daar ligt één van de meest luxueuze resorts ter wereld (Lady Di verbleef hier ooit): Amanwana Resort. Over de prijs zegt de Lonely Planet: it’s like a ‘if you have to ask, you can’t afford it’ expensive resort.  Hier staan geen 10, maar 15 hutjes. Stuk voor stuk zien ze er adembenemend mooi uit. Nederig en vriendelijk personeel vangt ons op aan de aanlegsteiger en begeleidt ons een tikkeltje angstvallig naar de manager. Wij lazen in een oude gids dat je via het resort wandelingen kon gaan maken, kon gaan duiken of komen eten in het restaurant. De Zweedse manager was zo geweldig gastvrij om ons onmiddellijk te zeggen dat ze geen tijd hadden om met ons te gaan wandelen of duiken, maar dat we voor ons twee jarig jubileum welkom waren om vanavond mee te komen dineren. Het was barbecue. Maar 100 dollar. Per persoon. Drank exclusief natuurlijk. Als we daarna licht ironisch zeggen dat we in dat geval liever willen blijven slapen, komen we de prijs te weten: 1000 dollar per nacht. Voor iets wat ze de ‘ocean tent’ noemen. Exclusief BTW natuurlijk.

Pulau Moyo heeft een baai met het grootste contrast. Het poepchique snobistische resort en het arme kleine maar zo gastvrije dorpje. Het contrast en het cliché kunnen niet groter zijn.

Het feestmaal voor ons tweejarig jubileum was taaie dorpskip met appelmoes en puree. Het heeft ons honderd keer beter gesmaakt dan de duurste barbecue ooit zou kunnen smaken.

vrijdag 22 juli 2011

Indonesië, 17 tot 22 juli 2011

Gili Lawa Laut, Komodo, Indonesië – 17 juli 2011 – wildwatervaren

‘s Morgens worden we gewekt door een vissersbootje met twee Indonesiërs in. We liggen helemaal alleen in de baai. Sugar Daddy moet heel vroeg vertrokken zijn, wellicht hebben ze heel slecht geslapen na het dramatisch incident met Pickles. De twee Indonesiërs komen langs om ons een houten Komodo varaan te verkopen. Het was wat cynisch, maar ze waren mooi gemaakt en we hebben er toch eentje gekocht.

De stroming tussen de eilanden Flores, Rindja en Komodo is bijzonder sterk. Het is moeilijk te begrijpen wanneer, hoe en hoe hard die stromingen tussen de eilanden gaan. Er zijn weinig of geen goeie gidsen over die passages. We willen door de pas tussen Rindja en Padar varen waar we niks over terugvinden. Het enige wat we weten is dat ze diep genoeg is op de kaart. We timen door de pas te varen bij hoog water, omdat we vermoeden dat de stroming dan het minst zal zijn bij het keren van het tij.

Welnu, het was alsof we met onze Nest door de wildwaterbaan in Walibi gevaren zijn. Met een stroming van 7 knopen in onze rug, werden we door die pas gespuwd. Het landschap trok zo snel voorbij alsof we in een auto zaten. Links, rechts, voor en achter ons overal wilde golven en draaikolken, terwijl het nooit minder diep werd dan 40 meter. Wild tochtje.

Ondertussen gaf Haïke biologieles aan de kinderen. Over de voortplanting bij de mens. De wildwaterbaan kon de kinderen amper afleiden.

We maken een tussenstop bij Sebayor Kecil om even te gaan snorkelen boven prachtig koraal en schitterende vissen.

Na de lunch varen we naar Gili Lawa Laut, één van de mooiste duikplaatsen ter wereld. Go Beyond ligt er ook. Geassisteerd door een snorkelende Mads gooien we het anker op een schaarse plek zandbodem, tussen al het koraal. Het is hier magisch mooi.

Gili Lawa Laut, Komodo, Indonesië – 18 juli 2011 – snorkel snorkel snorkel

De kinderen gaan ontbijten op Go Beyond. Pannenkoeken. Haïke zwemt ondertussen haar 2 kilometer crawl en ik ga snorkelen. Onwaarschijnlijk mooie onderwaterwereld. Prachtig koraal, tropische visjes, Nemo’s, Dory’s, schildpadden, ...

De rest van de dag bestaat uit snorkelen. Snorkelen in de baai, snorkelen boven een rots, een paar mijl uit de kust, snorkelen langs de steile rotswand aan de vuurtoren, snorkelen onder de boot, snorkelen aan het strand. Buitengewoon wat we zien.

Gili Lawa Laut, Komodo, Indonesië – 19 juli 2011 – de vliegende Manta

‘s Anderendaags gaan we voor de verandering nog wat snorkelen. Ons middagmaal (biefstuk met gebakken patatjes) wordt abrupt onderbroken als we een Manta zien achter de boot. Het eten laten we staan en met z’n allen snorkelen we met de Mantarog. Het is een kanjer, een spanwijdte van wellicht meer dan 3 meter, en komt zo dicht voorbij ‘gevlogen’ dat je hem zou kunnen aanraken (maar dat doen we niet want dat is slecht voor hun huid). Een uur lang zwemmen we samen met de manta, tot we herinneren dat we nog aan het eten waren.

Er ligt een traditionele Indonesische ‘liveaboard duikboot’ naast ons. We gaan gedag zeggen en we krijgen 200 liter water uit de watermaker van hen. Ons water begon op te geraken, na al dat snorkelen en dus 1 keer per dag douchen…

‘s Avonds beklimmen we de berg om naar de zonsondergang te kijken. Het landschap is hier adembenemend. Alweer is dit wellicht één van de mooiste ankerplaatsen van onze trip. Na zonsondergang maken we een groot kampvuur op het strand, braden de kinderen hun marshmallows op een stokje en ontdek ik dat mijn laatste bierbrouwsel eindelijk rijp is om te drinken en van topkwaliteit is.

Het paradijs bestaat.

Banta Island, Indonesië – 20 juli 2011 – de vliegende dinghy

Het paradijs ontdekken om het ‘s anderendaags weer achter te laten. Op naar de zuidelijke baai van Banta Island. We vinden er een paar kleine lokale vissersbootjes, een vuil strand met alle rommel op die die vissersbootjes overboord kieperen en een gigantische maar smerige Portugese catamaran met twee Italianen (een dikke en een dunne) en drie Indonesische crewleden.

Net als er een greintje spijt opkomt dat we het paradijs te vroeg hebben achtergelaten, ontdekken we een schitterende snorkelplek aan de westkant van de baai. We zien vissen en koraal dat we nog nooit gezien hebben. Heel speciaal. En na het snorkelen zien we een vliegende dinghy. Echt, een vliegende dinghy.

De Italianen halen hun Lomac van stal, een dinghy met daarop een deltavlieger gemonteerd. Het duurt anderhalf uur om het spel te monteren, een half uur om de propeller aan de praat te krijgen en anderhalf uur om het ding weer op te plooien. Maar de dikke en de dunne hebben gevlogen met hun dinghy. Een half uur boven de baai.  Het was een absurd zicht om een dinghy de lucht in te zien gaan, maar als ik later rijk ben, wil ik het ook.

Het is verbazingwekkend hoe elke dag toch weer iets nieuws brengt.

Sangeang, Wera, Sumbawa, Indonesië – 21 juli 2011

Wij naar Sangeang in de Wera regio op het eiland Sumbawa. In afstand een halve dagtocht, in realiteit een driekwart dagtocht. De stroming tussen de nog actieve vulkaan Gunung Api (letterlijk: vuurberg) en het eiland Sumbawa raast aan 4 knopen. Tegen ons. Heel traagjes vonden we uiteindelijk het dorpje. De twee waypoints die we van de baai hadden, zaten er een paar mijl naast. Voor de liefhebbers is dit het juiste waypoint: 8°17.595 S 118° 56.010E. 

Sangeang is een prachtig dorpje waar de inwoners al generaties lang bootbouwers zijn. Ze maken grote traditionele Indonesische schoeners. Er staan er twee in de steigers. Nu ja, steigers. Ze hebben twee rijen bomen laten groeien op het strand en daar tussen wordt de boot gebouwd. Tussen de bomen hebben ze planken gebonden die ze als stellingen kunnen gebruiken. De breedte van de boten wordt dus bepaald door de afstand tussen hun bomen.

De inwoners zijn bijzonder vriendelijk. De kinderen zwermen rond de onze. Flor heeft een bal meegebracht en al snel staan ze onze drie wittekopjes met de kinderen in een grote cirkel te volleyballen. De kleintjes lopen naakt rond op het strand, springen in het water en rollen dan in het zwarte lavazand. Wat verder zit er eentje, met een rood hemdje, gehurkt zijn gevoeg te doen op het strand, wat later loopt hij naar het water om nog even zijn poepje te wassen.

We worden door de bootbouwers uitgenodigd op het grootste schip dat in de steigers staat. Het wordt een Indonesisch cargoschip. Volledig van hout. Zonder nagels. Het is prachtig om te zien. Met z’n zevenen werken ze er twee en een half jaar aan. Ze hebben nog een half jaar werk aan deze. Terwijl ik boven op het dek van het schip sta, zie ik dat jongetje met zijn rode truitje opnieuw. Hij zit bij zijn mama terwijl hij ‘gevlooid’ wordt. Elke luis die mama vindt, geeft ze aan het jongetje, die het bekijkt en daarna opeet.

De zeven bootbouwers lijken in volledige harmonie te werken. Het lijkt alsof er niemand de baas is, en ze allemaal perfect weten wat ze moeten doen. Onderling moet geen woord gezegd worden.

Terug beneden zie ik het jongetje met rode truitje terug naar het strand rennen, in zijn eigen gevoeg stappen, en naar het water hinkelen om zijn voetjes te wassen. Het is me een kereltje.

We wandelen door heel het dorpje, worden overal eerst aangegaapt, maar dan telkens vriendelijk gegroet. Nog wat verder worden we getrakteerd op een soort plakkerig gebak met rijst en pindanoten. Het moslimmeisje dat ons de plakkoekjes aanbiedt, is nog twee maand op stage geweest in België. Ze logeerde er bij een gastgezin en kon nog de woorden “lekker, eet smakelijk, suiker, dag en tante”.  Er staat een jongetje met een levende krab aan een touwtje. Spannend speelgoed voor hem.

Er komt een vrouw voorbij gewandeld met een kanjer van een vis op haar hoofd gebalanceerd terwijl wij terug naar de dinghy wandelen om alle verwondering te laten bezinken. Wat een stadje, Sangeang.

zondag 17 juli 2011

Indonesië, 11 tot 17 juli 2011

We hebben allemaal geweend. Het was verschrikkelijk.  Ze was kansloos, ze is dood…

Savu, Seba – 11 juli 2011

We zijn allemaal vroeg wakker en de kinderen zijn bijzonder opgetogen dat ze met hun vriendje, Pickles, mogen gaan wandelen op het strand. Pickles is het hondje, een Jack Russell, van de Gunboat Sugar Daddy. De kinderen zijn er zot van, en het hondje is zot van de kinderen sinds ze samen gezwommen hebben in Rote.

Nadien gaan wij met z’n allen naar de kant want een nieuw druk stadje en eilandje ligt gewillig op ons te wachten om ontdekt te worden. We wandelen door de stoffige straten van Seba. Het ene kleine winkeltje naast het andere. Iedereen roept ‘Mister, how are you?’ naar ons. Telkens je terug groet schieten ze in de lach. Hier ben je iets tussen een curiosum, iets belachelijk, een trofee en een celebrity.

We wandelen een paar zandstraatjes door tot bij “Angel”. De plaatselijke kapper. Een erg typische kapper, want hij is meer een zij dan een hij. Hij vindt het heerlijk om onze twee jongens een knipbeurt te geven en samen op de “voor en na” foto te kunnen staan. Het kost ons nog geen twee euro per kopje.

Onze nieuwe vrienden Bruce, Nora, Morgan en Cheryl van Sugar Daddy wandelen intussen ook rond in het stadje (het hondje Pickles bleef aan boord om op de boot te passen). We beslissen om samen het eiland te verkennen. Na wat zoeken vinden we een gids die ons het eiland kan tonen en ook wat Engels kan. Brommertjes kan hij ons niet regelen, daarvoor zijn we met ons negen met teveel. Hij stelt voor een ‘truck’ te nemen en wijst naar de overkant van de straat. Daar staat een dertig jaar oude, gele Mitsubishi camion met laadbak. Hij haalt er de chauffeur Franky bij en we onderhandelen over de route en de prijs. Na de lunch (in het huis van onze gids voor nog geen euro per maaltijd), klimmen we met z’n allen in de laadbak van de truck en vertrekken we op onze tour. Plastic terrasstoelen zorgen voor ons comfort. We lachen ons een breuk als we na 100 meter beseffen dat er meer putten dan effenheden zijn op deze wegen.

Onze gids zag de rit in de truck niet zitten, en zei ons dat hij ons ging volgen met zijn brommer.

We bezoeken eerst het traditioneel stadje, Namata, waar ze in het “animisme” geloven. Ze geloven er in geesten. De helft van hun godsdienst is op het christendom geïnspireerd, maar voor de andere helft offeren ze geiten en kippen op grote stenen om de geesten die hen omringen goed te stemmen. Franky, onze chauffeur, wordt bijzonder zenuwachtig als hij merkt dat onze gids maar niet afkomt. Hij is onbereikbaar. Van de taal in het traditionele dorpje begrijpen wij al helemaal niks, dus promoveren we onze truckchauffeur tot Engels sprekende gids. Dat loopt bijna allemaal van een leien dakje, tot wanneer we iets te ver het traditioneel dorpje inwandelen en de gastvrouw in paniek komt aangelopen. Ik denk dat we per ongeluk heel wat geesten hebben verstoord met onze groep. Ongewild, met onze truckchauffeur-gids. Hij vertelde ons later dat er in de huizen net geofferd werd en dat we dat niet mochten zien…

Franky krijgt ondertussen onze gids aan de lijn. Hij is gaan bidden in de moskee…

Daarna maken we een grote toer rond het eiland, we reden naar een bergtop met adembenemend uitzicht en we bezochten een dorp waar we een demonstratie kregen hoe ze het sap van de palmbomen opvangen. Spectaculair om te zien hoe de jonge mannen de hoge palmbomen inklimmen, om in een emmertje, gemaakt van palmbladeren, het zoete palmsap op te vangen. Ze maken er suiker, siroop, wijn en brandewijn van.  In ruil voor een sigaret mogen we het verse zoete palmsap met ons negenen proeven. Heerlijk.

Franky was ondertussen al iets relaxter in zijn nieuwe job geworden omdat we aan zijn lippen hingen toen hij vertelde hoeveel ongelukken er gebeuren met mensen die uit de bomen vallen. Hij wist ons ook nog te vertellen dat onze gids ook geen benzine meer had voor zijn brommer. Wij verzekerden hem dat het niet zo erg was. Dat we liever hem hadden, wat ook zo was. Hij was ook nog even langs zijn huis gestopt om zijn vrouw en drie kinderen op te pikken voor de rest van de tour. De jongetjes waren zot van Flor, hun nieuwe vriend. “Flo, Flo!”, ging het de hele rit. Ambiance in de truck.

Flink dooreen geschud, maar met een perfect zicht op wat Savu voor een eiland was, werden we om vijf uur uit de laadbak van de truck gekieperd en gingen we moe maar voldaan naar de boten. A Small Nest en Sugar Daddy lagen vredig naast elkaar. Pickles had haar werk gedaan.

Van Savu naar Rindja – 12 en 13 juli 2011

Nog snel even naar de markt voor we vertrekken uit Savu. We gaan nog wat cadeautjes brengen naar Franky, onze gids, zijn vrouw en zijn kinderen. Het zijn schatten van mensen en veel hebben ze niet. Dan laten we onze kasserol vullen met vijf porties noedelkippensoep  (Soto Ayam) bij een straatrestaurantje en kopen bij een kraampje gefrituurde bananenbeignets. We moeten immers een dag en een nacht varen en zo hoeven we niet te koken.

Het is een tocht van 150 mijl naar Rindja, dus een overnachter. Overdag kunnen we zeilen, maar tegen de avond valt de wind weg en moet de motor aan. Onze dieselvoorraad slinkt gaandeweg, en we moeten nog tot Bali…

De nacht is bijzonder rustig, het is bijna volle maan, het water is vlak en de motor ronkt aan een laag toerental. Om de drie uur wisselen Haike en ik de wacht en kunnen we tussendoor goed slapen, maar we weten dat we na zo’n overnachter telkens een paar dagen moeten recupereren en veel water in de wijn moeten doen om ons huwelijk niet te ondermijnen.

Tegen de middag, op onze 15de huwelijksverjaardag,  komen we aan in Rindja.  Het is alsof we binnenvaren in Jurassic Parc. Onwaarschijnlijk dramatisch landschap. Hoge bergen, schitterende baaien. Als we een half uur geankerd zijn, zien we de Komodo varanen (draken!), apen en wilde varkens voorbij wandelen op het strand. Het heeft allemaal iets onwezenlijks.

Omdat we een overnachter gedaan hebben, zijn Haike en ik nog het meest bezig met een “korte lont discussie” over of we nu aan land zouden gaan of niet met die Komodo Dragons (de varanen) aan land.  We hebben er geen goed zicht op of ze gevaarlijk zijn of niet. De Lonely Planet is vooral beschrijvend over hoe ze eruit zien en dat je veilig bent met een gids, maar hier is geen gids en voor ons lijkt het meer een grote hagedis dan een gevaarlijk beest.

Uiteindelijk beslissen we eerst een toertje te doen met de dinghy. Een baaitje verder ontdekken we een Indonesische ‘live on board’ boot met duiktoeristen. We gaan even langs om hallo te zeggen en om te checken of zwemmen en snorkelen veilig is. Alles is OK, zegt hij. Alleen niet aan land gaan. De ‘Komodo Dragons’ zijn gevaarlijk. Terwijl hij het zei keek hij naar onze kinderen.

De Komodo varaan is een flink uit de kluiten gewassen hagedis, meestal twee tot drie meter lang.  Een hoofd met sterke en uitgesproken kaken, waaruit een lange, gele, gespleten tong slist, stevige  en krachtige poten met scherpe klauwen, en een lange dikke staart.  Het is een mysterie waarom ze enkel hier, in de buurt van het eiland Komodo wonen.  Op het eiland Komodo zelf leven er een 1300 varanen, op het eiland Rindja 1100. Over de rest van de wereld zijn er geen.

Na nog een volgende kleine huwelijkscrisis beslissen we om voorlopig maar niet aan land te gaan en nog wat rond te varen. Een baaitje verder ontdekken we onze vrienden van Go Beyond. We leggen onze Nest netjes naast haar en nog wat later komt Sugar Daddy de baai binnen gevaren. Ze nodigen ons uit op een etentje, morgenavond. Wij blij.

Lewok Uwada Dasami, Rindja, 14 juli 2011

Het is met volle teugen genieten van de natuur hier. We snorkelen, zwemmen, volgen dolfijnen, zien manta’s uit het water springen, … Apen, herten, varkens en varanen lopen langs het strand.

Na de middag komt Morgan, de kapitein van Sugar Daddy, me ophalen om kreeften te gaan vangen voor het avondmaal. We snorkelen op de meest wonderbaarlijke plaatsen, met het mooiste koraal dat we ooit zagen. Of misschien is het vergelijkbaar met het koraal in Bonaire… Adembenemend mooi. Morgan vangt twee kreeften maar ze zijn te nog wat klein dus worden ze terug vrij gelaten.  Geen kreeft op het menu bij Sugar Daddy vanavond. Wel pizza’s van Go Beyond, Black Jewfish in een krokant korstje en tomatensaus van A Small Nest en gerookte makreel en couscous van Sugar Daddy. Een feestmaal voor 12 mensen.

Voor het donker wordt gaan we nog snel het voedselafval op het strand gooien. Onmiddellijk komt een grote varaan aangespurt. Hij kan het eten van ver ruiken met zijn gespleten tong. Iedereen kijkt vanuit de dinghy toe hoe het beest het eten binnen slokt. Als Bruce het strand op gaat, draait de draak zich vliegensvlug om en chargeert. In een wip zat Bruce terug in de dinghy. De varaan stopt pas aan de waterlijn. Heel wat commotie en gelach in het bootje.

Tot lang na bedtijd spelen we nog met z’n allen ‘weerwolven’. De sfeer zit er goed in en we lachen wat af. Het hondje Pickles wordt dolenthousiast telkens iemand een weerwolvenkreet slaakt.  Fantastische dag in Jurassic Park.

Lewok Uwada Dasami, Rindja, 15 juli 2011

Het waait hard, weinig zon. Af en toe wat regen. Veel binnen gezeten. Dan nog eens met z’n allen gaan snorkelen op . Samen filmpje kijken en vroeg gaan slapen.

Teluk Ginggo, Rindja, 16 juli 2011

Het is maar een kleine 15 mijl van Lewok Uwada Dasami naar Teluk Ginggo, langs de prachtige westkust van het eiland Rindja. De baai zelf is adembenemend. Wellicht één van de mooiste plaatsen waar we ooit geankerd hebben. We liggen hier helemaal alleen.

We besluiten om aan land te gaan en naar de top van een heuvel te wandelen. Gewapend met een stok moesten we aangevallen worden door een Komodo varanen. Een zware klim, schitterend uitzicht. In de verte zien we Sugar Daddy de baai binnenvaren.

Na onze bergwandeling gebeurt iets onwezenlijks. We gaan met ons vijf gedag zeggen bij Sugar Daddy en net op dat moment merken we dat er iets niet OK is. Bruce en Nora zijn met Pickles aan de kant met de dinghy, terwijl Cheryl en Morgan op de boot zijn. We zien Nora terug rennen naar de dinghy. Ze is in paniek. We zien dat er iets mis is. We zetten de kinderen snel af op Sugar Daddy en nemen Cheryl mee naar de kant met onze dinghy. Pickles is wellicht gepakt door zo’n varaan…

Nora zit compleet in shock op de dinghy. Bruce roept me: ‘get Morgan, get a speargun’. Ik laat Cheryl en Haike bij Nora en stuif terug naar Sugar Daddy om Morgan met een speargun en een machete op te pikken. Alles gaat heel snel, maar het lijkt niet snel genoeg. In nog geen twee minuten heb ik Morgan opgehaald van de boot. Bruce, Morgan en ik lopen met speargun, machete en pikhaak naar de varaan die Pickles gepakt heeft. Hij heeft zijn prooi ondertussen tussen de bomen gesleurd. Morgan gooit alles wat hij rond zich kan vinden op de varaan in de hoop dat die het hondje zou lossen. Het beest is wild. Sleurt het hondje verder tussen de wortels van de bomen.  De draak zal het hondje niet lossen. Ik zie dat Pickles niet meer ademt. Haar hoofd zit in de bek van de varaan en ze wordt verder weggesleurd tussen de wortels van de bomen. Pickles beweegt niet meer.  Morgan is woest, Bruce beseft plots ook dat zijn hondje dood is. Het is te gevaarlijk om het dode hondje weg te krijgen van de varaan en Bruce besluit wijselijk om het gevecht te staken. Varanen zijn bijzonder agressief als het op het verdedigen van hun prooi aankomt en bij een beet van een varaan komen zoveel gevaarlijke bacteriën vrij, dat het vrijwel elke keer dodelijk is.

Van de plaats waar we het dode hondje Pickles achterlieten, bij het monster, naar de dinghy’s is het misschien 300 meter.  Die 300 meter zijn wellicht de zwaarste 300 meter strand ooit geweest. Ik zag Bruce, helemaal verslagen en wenend naast me wandelen, Morgan was helemaal van z’n melk, Nora zat naast Haïke op de dinghy in shock en Cheryl liep hysterisch wenend een halve meter diep in het water. Overal op het strand, zag ik de blije huppelende pootafdrukjes van Pickles in het zand, van vooraleer de varaan ze te pakken kreeg.

De kinderen hadden al die tijd moeten toekijken vanop Sugar Daddy. Alleen. Ze hebben het gegil van Cheryl gehoord terwijl ze begrepen dat hun nieuwe vriendje, Pickles, gepakt was door zo’n draak. Het was hartverscheurend toen we ze oppikten en zeiden dat Pickles dood was. We hebben allemaal geweend. Het was verschrikkelijk. Ze was kansloos, ze is dood.

We zijn geshockt en voelen mee met Bruce, Nora, Morgan en Cheryl.  De onbeschrijfelijke natuurpracht van deze baai vloekt enorm met de gruwel die hier plaatsgevonden heeft. 

maandag 11 juli 2011

Tussen Rote en Savu, Indonesië – 10 juli 2011

Er liggen 70 mijlen tussen het eiland Rote en Savu, dus dat is een (lange) dagtocht voor ons. We vertrekken bij het opkomen van de zon om 6u. We laveren tussen Sugar Daddy (die fantastische Gunboat 66) en Gloria of Grenada (prachtige monohull tweemaster van 70 voet) en dan door de pas langs het rif.

We weten dat Sugar Daddy vandaag dezelfde passage maakt, maar omdat die boot wellicht de snelste cruisingboot ter wereld is, liggen die nog allemaal rustig te slapen. Ze doen makkelijk alles dubbel zo snel als ons. Onze enige troost daarbij is dat die boot meer dan het dubbele kost dan de onze. Meer dan het tiendubbele wellicht… Maar ze is dan ook meer dan tien keer zo onwaarschijnlijk knap.

Het eerste stuk van de overtocht is ellendig. Teveel wind en veel te rottige golven. Hoog, kort en van alle richtingen. Aan boord is iedereen lam geslagen en ligt ergens misselijk en miserabel in een hoekje.

Vier uur later zien we Sugar Daddy aan een duizelingwekkende snelheid opdoemen aan de horizon. Volle zeilen en spinnaker. Het waait een dikke 25 knopen en met gereefd grootzeil en volle genua duwen we onze Nest tegen haar rompsnelheid. Het gaat hard. Wij aan 9 knopen en Sugar Daddy, iets meer op het gemak, aan 16 knopen… Spectaculair zicht is dat, die boot.

Ze komen een eerste keer langszij en schieten met hun katapult een paar waterballonnen naar ons (zop). Omdat we beiden overpowered zijn en zo het risico te groot is om dicht en ongecontroleerd bij elkaar te komen, halen zij eerst hun spinnaker naar beneden en reven wij onze genua. Ondertussen hebben wij onze waterballonnen ook gevuld. Wat dan volgde, was hilarisch. Bruce, Nora en Cheryl staan lekker stabiel op het voordek van Sugar Daddy, schieten met hun katapult waterballonnen naar onze boot  terwijl kapitein Morgan het beest van een catamaran bestuurt. Wij moeten ons, door die korte rotgolven, overal aan vasthouden terwijl Don –de automatische piloot- stuurt, hebben geen katapult, maar we slagen er toch in om twee keer raak te gooien. Eindstand 2-2 en pijnlijke kaken van het lachen. Leukste rotoversteek ooit.

Wat later schieten ze er vandoor en  nog wat later zien we ze terug in de ankerbaai waar ook Go Beyond geankerd ligt. We worden uitgenodigd op de borrel op Sugar Daddy en later die avond maken we een kampvuur met Go Beyond op het strand. Het was sinds Vanuatu geleden dat we de legendarische en overheerlijke broodjes van Mads en Elin op een stok boven het kampvuur hebben gebakken. De kinderen waren door het dolle heen. Machtig dagje…

zaterdag 9 juli 2011

Kupang, West Timor, Indonesië – 5 juli 2011

Ter info: We hebben geen internet hier, dus posten we al onze blogs via satelliet telefoon. We kunnen onze mails en de reacties op de blog dus ook niet lezen… Eenrichtingsverkeer dus, voorlopig.

Het is bijna een jaar geleden dat Haike naar de kapper is geweest.  In Australië heeft ze ervoor gepast omdat een knipbeurt daar 100 dollar kost. Hier in Kupang kost het 4 dollar. Gewapend met een foto van hoe haar haar twee jaar geleden was, stapt ze Salon Chandy binnen, een golfplaten rijhuisje van 4 op 4 meter, om er, een uur later, weer buiten te komen met een fris kopje. Bijna hetzelfde als twee jaar geleden. De kapster haalde er op het einde al haar leerlingen bij en leerde hen: “mode, mode!”.  Haarmode in Kupang zal nooit meer zijn wat het geweest is…

Napa, onze lokale vriend die zich hier ontfermt over al ons papierwerk, komt op bezoek op de boot.  Bij aankomst in Kupang krijg je slechts een visum voor 1 maand, terwijl dat in de rest van Indonesië 2 maand is. Wij wisten dat niet en dat is net te kort voor ons. Hij komt ons een paar oplossingen voorleggen. Eén ervan is onze paspoorten bij hem laten. Hij denkt dat hij een verlenging van een maand geregeld zal krijgen binnen een paar dagen, want hij kent de man van immigratie goed. Daarna zal hij de paspoorten naar ons opsturen. Of als we niet te ver zijn, brengen.  Nog nooit heb ik onze paspoorten ergens gelaten. Paspoorten hier verliezen zou een administratieve ramp zijn, dus het is met een dubbel gevoel dat we het uiteindelijk doen. Het vertrouwen in Napa is groot.

Napa heeft ook zijn gastenboeken mee. We maken een kunstwerkje van onze bladzijde in zijn boek en zoeken samen met hem naar de bladzijden van de Belgische boten die hier eerder waren. Napa is bijzonder fier dat hij kapiteins van over de hele wereld kent, maar in het bijzonder dat hij precies weet dat Captain Thomas (Mercator) en Captain Bart (Bauvier) uit België kwamen en dat hij ze tot zijn dichtste vrienden rekent. Hij glundert als ik hem zeg dat ze beiden mailden om hem hun groeten over te maken.

Nadat ik nog een paar miljoen Rupiahs uit de bankcontact gehaald heb en bij Napa laat om de visa te regelen, zijn we klaar om het krioelend nest van Kupang achter te laten en een eiland verder te varen. Op naar Rote…  Met een knoop in de maag want het is de eerste keer dat we zeilen zonder paspoorten…

Rote, Indonesië – 6, 7, 8 en 9 juli 2011

Korobafo Bay (anchored @ 10' 35' S; 123' 11 E) – 6 juli 2011

Korobafo Bay is een grote lagune, waar we invaren. Onze kaarten kloppen niet, dus varen we op zicht en op dieptemeter.  Korobafo is niks anders dan de aankomstplaats van de ferry die tussen Kupang en Rote vaart. Er is geen dorp noch stad. De kanten van de lagune liggen bezaaid met plastic flessen die dienst doen als boeitjes voor een “zeewierboerderij”. We gaan wat op verkenning met de dinghy en proberen ons beste Bahasa Indonesia, de lokale taal, uit. Blijkt dat wat we vragen en hoe we het uitspreken bijzonder goed verstaanbaar is, want de lokale vissers steken telkens een heel verhaal af in het Bahasa Indonesia. Onze talenkennis is dan weer zo slecht dat we niks begrijpen van wat ze ons zeggen, en dan met een lullig “Selamat tinggal” moeten afdruipen na heel wat proberen.

Na lang zoeken ontdek ik waar het probleem met de zonnepanelen zit. Olivier van Bucks Marine, de Franse ingenieur die de zonnepanelen plaatste, had een perfecte beschrijving gegeven van wat ik allemaal moest testen. Eén van onze twee regulators is stuk, dus zijn we teruggevallen op de helft van onze zonne-energie. Indonesië is wellicht de slechtst denkbare plaats  om het hersteld te krijgen, maar gelukkig schijnt de zon héél hard en kunnen we nog even voort.

Geen nieuws over onze paspoorten. Mmmm.

Unggae Bay, SW of Korobafo Bay (Anchored 10°38.63S 123°09.44) – 7 juli 2011

Er bestaan geen degelijke gidsen voor zeilers in Indonesië. Als ik er zelf eentje zou moeten schrijven zou ik over deze ankerplaats zeggen:

“We anchored west of a wooden fishing construction in 8 meters of water. There is a nice hidden beach and some caves when you go ashore and you walk to the Northern side of the beach. There is a small village with very friendly people. Ask for Martin, the local priest. The anchorage is OK but a bit rolly.”

Nemberala (anchored @ 10° 52.87S 122°49.10E – but tricky! check locals before you go into the reef!) – 8 juli 2011

Nemberala is een pareltje op het eiland Rote, konden we lezen in de Lonely Planet. Het is een surfers paradijs, dat slechts bij weinig Australiërs bekend is. De riffen rond Nemberala zorgen voor één van werelds meest spectaculaire surfgolven.  We wilden dat absoluut zien, maar het was nu ook niet echt onze ambitie om met onze Nest één van die spectaculaire surfgolven te nemen. We moesten dus ergens informatie vinden om Nemberala te bereiken. Napa wist ons over de telefoon te vertellen dat er een andere boot lag die hij ook ingeklaard heeft.

Wat later hang ik aan de lijn met Morgan. De kapitein van “Sugar Daddy”. Een Gunboat 66 (mijn droomboot). Morgan geeft me de juiste informatie om Nemberala te vinden en waar we kunnen ankeren zonder op de riffen te slaan.

We zeilen met een klein lapje genua door een smalle pas tussen Rote en een idyllisch eilandje west van Rote.  Het waait 30 knopen. Dan nog een zeven mijl tot aan Nemberala, waar we een pas door het rif vinden naar een kom waar we kunnen ankeren. Op de kaart liggen we helemaal op het rif. Links, rechts en achter ons breken werelds meest spectaculaire surfgolven. Wow!

Het water is helder blauw, de kinderen zwemmen uren rond de boot.

Nog steeds geen nieuws over onze paspoorten.

Nemberala – 9 juli 2011

Ondertussen waait het hier belachelijk hard. Nog geen 20 meter achter ons ligt het rif. Als ik wakker word van het kraken van de ankerketting, doe ik geen oog meer dicht. Wat als die ketting plots begeeft? En hoe zou het met die paspoorten zijn? Ben ik te paranoïde of heb ik teveel vertrouwen in de mensheid?

Na het schoolwerk van de kinderen (schiet bijzonder lekker op, 1u per dag…) maken we een wandeling (Jalan Jalan) in het dorp. Het is gek. In Kupang lopen er tienduizenden Indonesiërs rond, maar geen toeristen. Hier in Nemberala wonen er misschien 100 locals  en lopen er tientallen toeristen rond. In Kupang ben je een rariteit, hier een andere toerist. Het zijn allemaal surfers. Die het neusje van de zalm gevonden hebben en het voor iedereen geheim willen houden.

Sugar Daddy (de droomboot ‘Gunboat 66’) komt gedag zeggen. Ze hebben een hondje ‘Pickles’ en die speelt bijzonder graag met kinderen. Het duurt niet lang vooraleer Ward en Flor achter de boot zwemmen met Pickles op hun bodyboards. Het hondje geniet er geweldig van. We worden geïnviteerd om later in de namiddag eens langs te komen op hun boot. Het is moeilijk om je enthousiasme te beheersen als je op je droomboot wordt uitgenodigd. We zijn er geweest. Ik dacht dat ik geen levensdroom meer zou hebben, maar ik heb ze bezocht… Jaja…

Wat later gaan we aan land en Napa belt me plots. Zegt dat hij op de ferry zit, onderweg naar Rote. Met onze paspoorten. Hij heeft ze kunnen verlengen. “Are you in Nemberala? I come with your passports”.  Ik kan met m’n geluk geen blijf.

Onze jongens amuseren zich rot op het strand. Ze zwemmen tussen de vissersboten. In elke vissersboot zitten wellicht 10 mensen opeen gepakt. Ze proberen wat te slapen voor ze vanavond terug gaan vissen, maar ze vinden het leuker om naar onze witte jongens te kijken en foto’s te nemen.

Napa, het klein en schriel manneke, die we nog geen week geleden leerden kennen, heeft zijn woord gehouden. Hij staat daar plots op het strand.  Hij heeft de immigratie omgekocht (zo gaat dat in Timor), onze paspoorten verlengd, is naar hier gekomen met de ferry en met een gehuurde brommer helemaal van Ba’a naar Nemberala gesnord. Ik heb dat ventje bijna doodgeknepen toen ik hem zag.

dinsdag 5 juli 2011

Kupang, West Timor, Indonesië – 2, 3 en 4 juli 2011

Wellicht zijn er over de hele wereld weinig oversteken van drie of vier dagen te vinden, waar het verschil tussen vertrekplaats en bestemming zo enorm is. Het is verbluffend en bijna onbeschrijfelijk in wat voor andere wereld we zijn terecht gekomen.

Om te beginnen zijn we in Azië beland, een ander continent. Op een plaats, het stadje Kupang in Timor, waar maar heel weinig toeristen komen, laat staan zeilboten. Dit jaar zijn we de vierde boot die hier stopt. Je merkt het zonder moeite: iedereen gaapt ons ongegeneerd aan, als we hen gedag zeggen, schieten ze één voor één in de lach en roepen ze enthousiast terug. We zijn hier plots in een overweldigende drukte beland. Minibusjes met knallende stereo’s, duizenden krioelende brommertjes met claxons, toeterende auto’s, roepende mensen, … Overal ligt vuilnis op en langs de straten. Het is een drukte van jewelste. Je weet niet wat je ziet. Mijn systeem stond op de rand van crashen toen ik hier het eerste uur rondliep, en nu ik het probeer te noteren, is het dat opnieuw. Kippen, varkens, honden, koeien en paarden lopen hier gewoon tussen alle drukte door. Er komt een pick up truck voorbij met wel dertig mensen op. Iemand passeert met tien niet zo verse vissen aan een touw over zijn rug. Op een brommer passeert iemand met zijn hele familie: zijn vrouw, zijn dochtertje en een levend varken dat aan de poten is vastgebonden en gemuilkorfd. Een man passeert ons met twee levende kippen in elke hand die hij vast houdt aan de poten. Hij gaapt ons lang aan terwijl die kippen in zijn handen pikken, en lacht uiteindelijk zijn donkerrode tanden bloot als we hem groeten. Hij kauwt beetlenut. Een legale drug hier. Overal zie je mensen erop kauwen, overal herken je ze aan hun donkerrode mond. Marktjes, kraampjes, stalletjes, … Volk, volk, volk. Iedereen lacht. Iedereen maakt geweldig veel lawaai. Druk, druk, druk….

Als we na de eerste uren aan land terug op de boot komen, haalt iedereen even opgelucht adem als we kunnen bekomen van al die drukte in de rust op onze boot. Tot moslimgebeden door de luidsprekers over de hele baai galmen. Vier of vijf keer per dag, en het begint om 4 u ‘s ochtends. 95% van de mensen is katholiek of protestant. De overige 5% Hindu, moslim of iets anders. Als ik tegen een protestant een goed bedoeld grapje maak dat die 5% verantwoordelijk zijn voor 95% van het lawaai, wordt er niet mee gelachen. We are all brothers. We don’t mind.

Overal zie je kraampjes met tientallen glazen flessen met een lichtgele vloeistof in. Het zijn mini tankstationnetjes voor de brommers. Een liter benzine kost een halve euro. Je giet de fles gewoon in je ‘naftbak’.  We gaan iets eten. In een sjiek restaurant en we betalen 2 euro per persoon. De 19 jarige dienster wordt smoorverliefd op onze achtjarige zoon Flor. En we denken dat het wederzijds is (hij kwam me stiekem haar e-mailadres op een papiertje toevertrouwen en zei dat ik het zeker niet mocht verliezen). Ward schept plezier in het groeten van de meisjes zodat ze verlegen in een giechelen uitbarsten. Sepke weet ondertussen hoe het voelt om achterna gezeten te worden door paparazzi. Alle jongens die we voorbij wandelen nemen foto’s van haar met hun gsm.

We maken een lange dagtocht, het binnenland in. Om zeven uur ‘s morgens staan we op het strand, waar een mannetje met anderhalf been klaar staat om een hele dag op onze dinghy te letten voor één euro. We rijden naar Soe, zien rijstvelden, hutjes, brommertjes, vrachtwagens, busjes, … Het landschap is prachtig. We gaan zwemmen in een buitengewoon prachtige waterval. We eten bijzonder pikant voor enorm weinig geld. We bezoeken het National Park (een met prikkeldraad omheind meertje waar een krokodil in leeft). We stoppen aan een traditionele markt om beetlenut en tabak te kopen voor de chief van onze volgende stop. En dat was ook het absolute hoogtepunt van onze rondrit: Fatumenasi. Op de top van de berg, een bezoek aan het traditioneel dorpje van de Dawan mensen in een onwaarschijnlijke natuurpracht…  De chief is een fantastische vent, het klikt en we lachen erop los. We worden in één van de ume kebubu’s (rieten hutten in de vorm van een bijenkorf) ontvangen en worden er bijna bevangen van de rook. We kopen er een magnifieke en grote Ikat, een traditioneel, lokaal geweven doek met fantastische patronen en kleuren. 

Het is prachtig hier. Te veel te zien, te veel te doen, te weinig tijd om te schrijven. Hopelijk lukt het om binnenkort internet op de boot te kunnen installeren, zodat we niet in een hurry in een restaurantje onze mails en blog moeten wegkrijgen in een straaltje internet met een prostaatprobleem.

Ah, en ik heb net ontdekt dat drie van onze zes zonnepanelen zijn uitgevallen. Net hier, nondedju. Hopelijk krijgen we het opgelost.

vrijdag 1 juli 2011

Dagboek van een oversteek: van Darwin (Australië) naar Kupang (West Timor, Indonesië) – 28 juni tot 2 juli 2011

Dag 1: Van Darwin naar Kupang, 28 juni 2011

Het is zo’n 470 mijl naar Kupang, dus het doet er niet zo toe wanneer je precies vertrekt. De laatste dag van de oversteek timen we onze aankomst wel, zodat we bij daglicht aankomen in een, voor ons, nieuwe wereld.

Om 10 uur gaan we door de sluis van Cullen Bay Marina, gooien de boot nog eens helemaal vol met (tax free) diesel en we vertrekken. Er is weinig wind, dus het gaat aan een erg rustig gangetje op een vlakke zee.

Om 19u worden we gek van de klapperende zeilen want er is bijna geen wind. We halen de zeilen naar beneden, zetten de motor aan en laten hem de hele nacht spinnen.  Voor de rest is het een warme en rustige nacht.

Dag 2: Van Darwin naar Kupang, 29 juni 2011

Om 10 uur vliegt het vliegtuig van de douane over. Of ik eens onze ‘port of registration’ kan spellen. In de voormiddag zien we nog dolfijnen en zeeslangen. Het vissen levert niks op en tegen de avond moet de motor weer aan omdat de voorspelde wind ons in de steek laat.

Ward en Flor houden een wacht van 20u tot 22u, zodat ik een wat slaap kan inhalen. Iets voor negen hoor ik Flor bijna van de trap vallen van vermoeidheid en in zijn bed kruipen. Ward volhardt. Hij vindt het leuk om ook een stukje van de nachtwacht te mogen doen.

Dag 3: Van Darwin naar Kupang, 30 juni 2011

Het zeilen gaat niet sneller dan vijf knopen. Weinig wind. We ‘vlinderen’: het grootzeil over bakboord, uitgeboomde genua over stuurboord. Het is nu al duidelijk dat we het niet in onze verhoopte drie dagen en drie nachten gaan halen. Er zal een dag en een nacht bijkomen.

Om 10 uur krijgen we een enthousiaste familie spotted bottelnose dolfijnen rond de boot. Altijd goed voor de sfeer aan boord, ze maken iedereen blij.

Een half uur later hebben we iets aan de vislijn. Een groot wild beest dat hoog uit het water springt. Niemand kan bij het binnenhalen uitmaken welke vis het precies is, maar het heeft een grote rugvin. Pas als we het beest vlak bij de boot hebben en het landen, zien we het: het is een haai! De eerste keer dat we een haai vissen. Na een kort gevecht krijg ik mijn aas uit de bek van de haai en laten we hem terug vrij. Het beest zwemt met krachtige gracieuze slagen weg.

Om 12u30, terwijl Haïke ligt te slapen, sta ik te koken, vliegt het vliegtuig van customs opnieuw over terwijl we op hetzelfde moment weer beet hebben. Ik probeer de vis binnen te halen voor de douane ons oproept om onze dagelijkse spellingsoefening van het nautisch alfabet te doen. Het is een yellowfin tonijn. Op het moment dat het aan boord gehesen is, roepen de customs op. Terwijl Sepke de spartelende vis vast houdt, en ik ‘A Small Nest’ en ‘Les Sables d’Olonne’ aan een razend tempo door de radio spel, gaat onze spoel met vislijn op de koop toe overboord. Het aasje blijft gelukkig aan de boot hangen en sleurt de spoel 300 meter verder achter de boot mee. Na de douane, snel de tonijn vermoorden, kop eraf, ingewanden eruit en laten leegbloeden op het achterdek, en dan lang sleuren aan een dunne lijn om die spoel van de vislijn terug binnen te krijgen.  Dat alles afgewisseld met het roeren in de kookpotten en het afsmaken van een Chinees gerechtje.

Om 14u30 zijn we klaar met eten, heb ik de tonijn gefileerd, het bloed van het achterdek gespoeld en een zoutwaterdouche genomen met speciale zeep om de visgeur af te spoelen.  Nog eens snel met een klein beetje zoet water afspoelen om helemaal fris een middagdutje te kunnen gaan doen. Voor ik in bed kruip, nog snel het aas opnieuw uitgooien. Misschien kunnen we een paar Indonesiërs blij maken met wat vis. Nog geen 30 seconden later, ik had de slaapkamer zelfs nog niet gehaald: ‘zzzzzzzz’. Opnieuw beet.

Een kloeffer van een barracuda. Vechtend en gevaarlijk happend met zijn bek vol scherpe tanden. Barracuda vs ‘man die zijn aasje terug wilt’: 0-1.  De barracuda mag in ruil zijn leven houden, en ik moet mijn gelukkige winst compenseren door weer helemaal naar vis te stinken.

Ik heb cruisersvrienden die kunnen vissen zonder vuil te worden. Wiens handen nog steeds naar babylotion ruiken nadat ze zo’n beest gefileerd hebben. Het enige wat die vuil maken is de binnenkant van de ziploc zakjes waar ze hun filets indoen.  Ik kan het niet. Elke keer hang ik vol. Zelfs bij het loshaken van het aas, ben ik al van vingertoppen tot ellebogen gemarineerd in vislucht. Na het fileren van een vis, is mijn hele lichaam gedrenkt in visaroma en kan je van mij visbouillon koken. Vissen vangen en fileren. Het is voor mij, ongewild, iets dierlijks, fysieks, een worsteling met vis, natuur en zijn lucht.

‘s Avonds eten we tartaar van verse tonijn met toastjes en sla. Topgerecht. Na het avondeten houden de kinderen de wacht. Ze maken me wakker als ze een vissersboot op aanvaringskoers hebben gezien.

Dag 4: van Darwin naar Kupang, 1 juli 2011

De nacht heeft iets magisch. Het is pikkedonker, geen maan, een spectaculaire sterrenhemel met vele strepen van vallende sterren. Het water is gitzwart en de boot trekt er een witte fosforescerende lijn door. De dolfijnen die in de boeggolf van de boot komen spelen maken het spektakel compleet. Ze schieten door het water als torpedo’s en laten hun eigen witte fosforescerende lijn achter zich. Ze schieten links en rechts rond de boot, passeren vlak onder me wanneer ik met open mond wat naar buiten hang om het allemaal nog beter te kunnen zien. Het is een schouwspel dat bijna een uur duurt. Mijn hart gaat meer dan eens sneller kloppen van de unieke sensatie. Er is niet veel wat ik ooit gezien heb, dat mooier was dan dit.

Vandaag bijten de vissen niet, dus ik blijf fris. Als middagmaal eten we tonijnfilets met gebakken patatjes en een slaatje. In de namiddag wordt zoals elke dag gestudeerd. Ward en Sepke doen Frans en Aardrijkskunde, Flor rekent, Haïke bestudeert de geschiedenis van Indonesië om het later aan ons te kunnen vertellen, en ik leer wat woordjes Bahasa Indonesian om ons straks een beetje verstaanbaar te kunnen maken.

Het is intussen duidelijk geworden dat we heel wat vaart moeten minderen om niet midden in de nacht in Kupang aan te komen. De gidsen waarschuwen voor onverlichte vissersboten, kano’s, visnetten, boeien, enzovoort. 

Pannenkoeken als avondeten.

Dag 5: van Darwin naar Kupang, 2 juli 2011

Het is weer een donkere nacht, maar vanaf middernacht konden we de kust van Timor onderscheiden door een sterke gloed die achteraan het eiland ligt. Het moeten de lichten van Kupang zijn. Morgenochtend zijn we er. Als alles goed is komt ene Napa ons helpen met de papierwinkel hier.

We zijn allemaal licht nerveus en enthousiast dat er zich een nieuwe cultuur aandient. Vier dagen varen en de wereld is weer anders. Heerlijk.