woensdag 21 juli 2010

Van Bora Bora (Society Islands, French Polynesai) naar Aitutaki (Cook Islands, New Zealand)

Als je 500 mijl (of een kleine 100 kilometer) van A naar B
zeilt over de Pacific, krijg je nogal te maken met de
natuur. Het ene moment omhelst ze je, het andere moment
geeft ze je een klap in het gezicht, of erger: pest ze je
het bloed van onder je nagels.

Bij ons vertrek uit Bora Bora zag het er allemaal een
makkelijk tochtje uit. Drie nachten en twee dagen varen,
de wind zou net wegvallen als we in Aitutaki (Cook
Islands) zouden aankomen, wat we ook nodig hebben, want
het is er wild ankeren (we kunnen de pas niet door om er
in het beschutte haventje te liggen door onze diepgang).

De eerste twee nachten en dagen verliep alles prima, mooie
wind, wel wat golven, maar we werden het sneller gewend
dan normaal. Het was vooral zeilen wat de klok sloeg. en
we zeilden aan een mooi tempo in vlinderformatie (de
Nederlanders noemen het ook "Melkmeisje"): de genua
uitgeboomd langs één kant, het grootzeil aan de andere
kant, pal voor de wind. "Lang geleden dat we zo leuk
gezeild hebben", dachten we nog. En dan hield de wind zich
plots niet meer aan het weerbericht. Viel bijna volledig
weg, en zo verloren we ook onze snelheid en liep onze
planning in de soep. Het werd al snel duidelijk dat er een
vierde nachtje zou bijkomen en dat we nu plots zwaar ons
tempo moesten minderen. Het melkmeisje werd onderuit
gehaald en de rode gennaker werd gehesen. En dat liep
bijna fout toen we er de derde nacht mee in zeilden. Om 3u
werd ik wakker en hoorde ik regen. Haïke, die van wacht
was, zat er een beetje beteuterd bij. Ze had een squall
niet zien aankomen. Het binnenhalen van zo'n gennaker is
al geen pretje in klaarlichte dag, maar gooi daar
striemende regen, de 5 à 6 Beaufort van die squall bovenop
en laat het pikkedonker zijn: dan heb je je handen vol. En
als het ding mestnat uiteindelijk binnengehaald is, pompt
de adrenaline door je lijf en bonkt je hart in de open
wonden op je handen van het sleuren.

En dan speelt moeder natuur de eerste keer met je voeten.
Net als de gennaker binnen is, is de squall verdwenen en
is de wind plots ademloos. Op zo'n moment kan je bijna gek
worden en vervloek je de wispelturigheid van je lief, de
natuur. Soit, op motor verder. Heel de volgende dag is er
ook geen wind, tuffen we op laag toerental en worden we
terug vriendjes met de natuur. We krijgen een gigantische
daurade (Mahi Mahi) van haar cadeau (anderhalve meter
groot, dik over de 10 kilo). Een uurtje later leggen we de
boot stil in het midden van de oceaan en duiken in het
blauwste rimpelloze water. Het is een oefening in mentale
beheersing om niet teveel aan zeemonsters en reuzenhaaien
te denken als het 5000 meter diep is onder je, maar we
hebben ervan genoten.

Allez, we gaan dus nog het vierde en extra nachtje in. En
omdat we terug verliefd zijn op moeder natuur, gaan we dat
met gerust gemoed tegemoet. Maar het is een hysterica, ons
lief. Ze begint ons te bestoken met hardere wind, uit een
scherpe hoek en venijnige korte golven die alles en
iedereen in de boot meedogenloos omver gooit. Afzien. Het
is de nacht teveel. Op het tandvlees zitten. Met een klein
lapje genua gaan we nog te snel en wat zeker niet kan is
in het donker in Aitutaki aankomen. We horen 's nachts een
harde klap op de boot, maar we weten niet wat het was. We
maken een grote boog rond het eiland om tijd te winnen en
om 8 u bereiken we uiteindelijk de wilde ankerbaai.

Het is er ankeren in een "ankerkerkhof": er zijn diepe
geulen tussen de koralen waar je anker hopeloos kan in
vastraken. Hier hebben al meerdere boten hun anker
verspeeld. We moeten bovendien vier keer proberen te
ankeren. De eerste keer liggen we te dicht bij de surf
van de golven op het rif, de tweede en derde keer slaat
het anker los, en de vierde keer is het eindelijk raak…
Ons anker ligt op een stukje van 10 meter diep, en de boot
ligt wat verder achteruit aan de ketting, en daar is het
al meteen 60 meter diep. Bij het snorkelen naar het anker
zie ik al meteen twee reuzenschildpadden en een haai. Niet
goed wetend hoe de natuur het er vandaag met ons voor
heeft, ben ik snel terug in de boot. 't Zal wel goed zijn.
Het waait terug hard, en de golven wiegen de boot, maar we
zijn bijzonder blij dat we in Aitutaki zijn.

5 opmerkingen:

  1. Moeder natuur, wispelturig als een vrouw. Je moet er wel van houden....
    Groet, Pim

    BeantwoordenVerwijderen
  2. "Haïke had de squall niet zien aankomen"

    Als je het niet op Moeder Natuur kunt steken, leg je gewoon de schuld bij je madam!
    Die vrouwen ook, ze kunnen toch niet veel hé! :=)

    Captain Willem, hou jij je kroost daar maar recht!

    groet,

    luc

    BeantwoordenVerwijderen
  3. De harde klap was toch geen walvis? Hier in Hermanus, is er een walvis, tijdens een massieve sprong , op een zeilboot terechtgekomen. Fantastische foto! Ik zal die eens doorsturen.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. oma stellamans22 juli 2010 om 20:23

    In het pikke donker is het moeilijk een squall te zien aankomen, denk ik.Moeder natuur heeft Haïke, die nacht, twee keer verrast eerst door een squall uit het niets over A small nest te doen razen en dan Willem uit de buik van het schip op dek zien verschijnen!

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Oei Willem dat van die squall en Haike had je precies toch beter iets anders moet verwoorden man. Ze heeft best wel vrienden die het voor haar opnemen :-).
    Dus.. ik ... zeg er effe niks over..
    Dit verhaal is er weer één dat recht uit je ziel komt. Actie op het toneel doet toch wel iets met je schrijfstijl hoor. De lezer kan als het ware de adrenaline "voelen".

    Knap !
    Groetjes,
    Ingrid

    BeantwoordenVerwijderen